Achttien
Dokter Draper vond het een bijzonder bevredigende regeling: een regelmatige aanvoer van goede whisky in ruil voor een plek waar meneer Boardham zaken kon doen – een heimelijke, levendige handel in extra voedsel, water, dekens, sterke drank, tabak – zodat tegelijkertijd het gezag van de kapitein die hij verafschuwde ondermijnd werd. Drapers jongste zoon was ziek geworden en hoewel de kapitein hem toestond voor hem te zorgen, mocht hij geen vrijaf nemen van zijn andere taken. Nu zijn laudanum op was, was hij afhankelijk van whisky om de lange nachten door te komen; hij was de hofmeester veel verschuldigd. Dat was weliswaar een hardvochtig mannetje, maar hij toonde tenminste begrip voor de benarde positie waarin de arts verkeerde.
Vanavond was hij iets ernstiger dronken dan gewoonlijk, maar wat maakte het uit? De patiënten – trouwens, de meeste passagiers in het vooronder – sliepen allemaal diep; alleen meneer Boardham en zijn vriendin waren nog wakker. Vriendin! Draper snoof minachtend. Niet iedereen had penny’s of snuisterijtjes om handel mee te drijven. Als mannen zonder bezit iets nodig hadden, hadden ze gewoon pech, maar als het vrouwen waren… Hij luisterde naar het gegiechel, het geluid van ritselende kleren. Oeps, een scheur! Een snik! Draper schoof zijn stoel een beetje dichter naar het gordijn dat zijn eigen ruimte afscheidde van de rest van de ziekenboeg en hield zijn hoofd schuin in de richting van de geluiden – nu nog dringender: Boardhams lage, eisende stem, een meisjesachtig gilletje. Opgewonden nam de dokter een grote teug uit zijn flacon en sloot zijn ogen om zich beter te kunnen voorstellen wat er anderhalve meter verderop gebeurde. Daar klonk onmiskenbaar het scheuren van stof en gejank van het meisje, gevolgd door een doffe klap – met de achterkant van Boardhams hand, waarschijnlijk. Een beetje meppen en kietelen, dat was alles, zei Draper tegen zichzelf. Dat wilde de hofmeester in ruil voor een brood. Daar was niets mis mee. Het meisje was vrijwillig gekomen; ze wist wat er van haar verwacht werd. Draper likte zijn lippen en overwoog om het hoekje van het gordijn te gluren. Er zat duidelijk vooruitgang in; het beuken en kreunen was luider geworden.
‘Wat gebeurt hier?’ Graces stem, rauw van vermoeidheid, deed de dokter opschrikken. Hij opende zijn waterige ogen en keek haar boos aan.
‘Ga weg. Jij hebt hier niets mee te maken.’ Hij nam haar eens in zich op: verkreukte kleren, losgeknoopte blouse. ‘Tenzij jij de volgende bent natuurlijk.’
Ze zag de flacon in zijn hand en nam alles in zich op: zijn dronkenschap en de geluiden van een worsteling. Ze stapte naar het gordijn toe.
Hij stond op, duwde zijn stoel achteruit en versperde haar de doorgang. ‘Het zijn jouw zaken niet,’ zei hij scherp en herkende haar opeens. ‘Jij!’
Er klonk een harde bons tegen de muur of de vloer; het meisje gilde het uit. Ze werd hard geslagen, waarop haar een heftige krachtterm ontsnapte.
Grace keek naar de dokter en besefte dat hij niets zou doen om te helpen. Ze stapte om hem heen en trok het gordijn opzij. Het meisje zat vastgeklemd onder Boardham. Ze keerde haar gezicht smekend naar Grace. Haar lip bloedde, haar oog werd dik, de voorkant van haar japon was opengescheurd en de rok naar boven geduwd. Ook Boardham keerde zich om, woedend vanwege de onderbreking.
‘Ga weg,’ siste hij; zijn speeksel spatte in het rond.
Het meisje onder hem hervatte haar worsteling; hij liet haar lang genoeg los om haar een stevige stomp op haar kin te bezorgen.
‘Laat haar gaan!’ Grace deed een stap naar voren, maar Draper sloeg een arm om haar middel en bedekte haar mond met zijn hand.
‘Doe het,’ drong Boardham aan. ‘Neem jij haar maar eerst.’
Grace stampte met de hak van haar laars hard op de tenen van de dokter, zodat zijn greep verslapte. Ze stootte haar elleboog in zijn buik en duwde hem toen weg. Snel, voordat hij zich kon herstellen, trok ze het uitbeenmes uit de schede in haar laars en hield dat naar voren om de dokter af te weren.
‘Laat haar gaan,’ eiste ze en tot haar verrassing stond Boardham op; het haar van het meisje hield hij echter stevig vast; hij trok haar mee omhoog.
‘Laat dat mes vallen.’
‘Help!’ gilde Grace.
‘Hou je bek!’ Boardham kwam dichterbij. ‘Laat het vallen, of ik vertel alles. Over de moord. Dat jij gezocht wordt wegens moord.’
De moed zonk Grace in de schoenen, maar ze verstevigde haar greep op het mes.
‘Ze zullen daar heel erg in geïnteresseerd zijn als we aan land gaan,’ waarschuwde hij met glinsterende ogen. ‘Ze zullen je opsluiten. Die kleine snotaap van je afnemen. En de jongen ook.’ Hij raakte de snee in zijn onderlip aan met zijn tong. ‘Laat dat mes vallen, dan komt niemand iets te weten.’
Grace hield stand en bleef zowel de hofmeester als Draper in het oog houden. Ze besefte dat er nu meer mensen wakker waren. Sommigen waren opgestaan en stonden net buiten de lichtkring, maar niemand kwam naar voren om te helpen. Hadden ze Boardhams woorden gehoord? vroeg ze zich af. Wisten ze het nu? Of waren ze alleen te bang om tegen de zwarthandelaar en de enige arts op het schip in te gaan?
‘Laat haar gaan,’ eiste Grace fel. ‘Dan blijf jij in leven.’
Nu ze Boardham uitdaagde, gooide hij het meisje woedend op de vloer en knikte naar de dokter die van opzij naar haar toe sloop. Grace deed twee stappen achteruit en liet het mes van de ene man naar de andere zwaaien, maar toen Boardham plotseling een uitval deed, week ze geen duimbreed. Hij dook omlaag en liet toen zo’n gekwelde brul horen dat iedereen doodstil bleef staan. Boardham haalde zijn hand van zijn wang en keek verbijsterd van het bloed dat van zijn vingers droop naar Grace.
‘Teef!’ snauwde hij. ‘Smerige teef!’
Hij viel aan en zij hakte weer op hem in, sneed zijn arm open en stak hem in zijn schouder toen hij op zijn knieën viel. Het mes was een deel van haar hand geworden, een deel van zo’n duistere razernij dat zij hem gemakkelijk zou kunnen afslachten op de plaats waar hij neerknielde, en daarna de dokter, en iedereen die haar in de weg stond. Ze was zo moe; zo woedend en boos en zo moe van dit alles. Ze hief haar hand, maar die werd midden in de lucht gevangen – gevangen en stevig vastgehouden, terwijl een sterke arm om haar middel geslagen werd en een vertrouwde stem in haar oor zei: ‘Stop, nu, mevrouw Donnelly. Mevrouw Donnelly, ophouden,’ zei de stem. ‘Ik ben er nu.’
Ze deed wat hij beval. Haar gezichtsvermogen kwam terug en ze zag Boardham op de grond in elkaar duiken, overdekt met bloed, veel bloed; ze zag de dokter met wijd geopende ogen in de hoek staan, zag de andere passagiers voorzichtig uit de schaduw komen. Ze zag Liam met zijn armen om Mary Kate geslagen, haar verbiedend te kijken, hoewel hij zelf wel keek – keek en zag en verbijsterd was. En op dat moment verdween alle lucht uit haar lichaam. Ze zakte in elkaar tegen de kapitein aan, die het mes uit haar hand nam.
‘Wat gebeurt hier in vredesnaam allemaal?’ Reinders, met Mackley en Dean naast zich, keek het vertrek rond. ‘Boardham?’ De hofmeester kwam moeizaam overeind, terwijl hij kreunend zijn arm vasthield. ‘Draper? Ik wil antwoord. Nu!’
De dokter liet zijn ogen over de toeschouwers gaan en schatte de situatie in. ‘Dat mens Donnelly viel hem aan,’ probeerde hij voorzichtig. ‘Een kwestie van jaloezie, geloof ik, kapitein. Uw hofmeester is nogal populair bij de dames.’
‘O ja?’ snauwde Reinders.
‘Ik bemoeide me met mijn eigen zaken en toen kwam zij met dat mes op me af,’ klaagde Boardham, het spel meespelend. ‘Ik bloed, meneer. Ik ben gewond. Er was niets aan de hand, maar zij moest me zo nodig snijden.’
Reinders bekeek het bebloede mes dat uit Graces hand gevallen was. ‘Hoe zit dat, mevrouw Donnelly? Hebt u iets te zeggen?’
Ze hoorde hem als van verre en kon geen antwoord geven, alleen naar de hofmeester staren alsof ze vergeten was wie hij was.
Iedereen was het afgedankte meisje vergeten; nu richtte zij zich op en stapte uit het donker tevoorschijn. ‘Geef haar niet de schuld,’ zei ze zachtjes; ze hield haar gescheurde jurk met één hand bij elkaar. ‘Het is mijn fout, allemaal.’
‘Wie bent u?’ vroeg Reinders, niet onvriendelijk.
‘Ada, meneer. Ada Murphy.’ Ze liet haar hoofd zakken. ‘Ik wist niet dat ik… dat hij bedoelde…’ Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en begon te huilen. ‘Hij zei dat hij ons brood zou geven.’
‘Klopt dat?’
Boardham haalde stuurs zijn schouders op. ‘Zíj was degene die het aanbood – ik zag er geen been in om haar daaraan te houden.’
‘Dat laatste geloof ik meteen.’ Reinders wendde zich weer tot het meisje. ‘Wat gebeurde er toen mevrouw Donnelly probeerde u te helpen?’
‘Ze hielden haar vast,’ zei Ada door haar tranen heen. ‘Hij daar en de dokter. Ze zeiden dat zij de volgende was. Maar ze sloeg hen van zich af.’
De kaak van de kapitein verstrakte. ‘Goed. Ik heb genoeg gehoord. Bent u met iemand samen op het schip, juffrouw Murphy?’
‘Mijn zus.’ Ze snikte nu hardop.
Reinders zuchtte. ‘Meneer Dean, help haar om haar zus te vinden, alstublieft.’
Dean stapte naar voren, nam het snikkende meisje bij de arm en schermde haar af terwijl hij haar door de menigte leidde.
‘De rest moet nu terug naar bed,’ beval Reinders. ‘Jij niet, Draper,’ voegde hij eraan toe. ‘Jij komt hier.’
Draper sperde zijn ogen wijd open. ‘Ik? Kapitein, u denkt toch zeker niet dat ik hier iets mee te maken had? Ik heb de situatie misschien verkeerd beoordeeld in mijn onwetendheid, maar mijn enige misdaad is dat ik naïef ben…’
‘Ik weet nog niet zeker wat jouw misdaad is,’ waarschuwde Reinders. ‘Maar de jouwe’ – hij wendde zich tot Boardham – ‘is aanranding.’
‘Aanranding!’ Boardham stak een vuist op en kromp direct ineen van pijn. ‘Zíj had een mes, ik niet. Wat vindt u daarvan?’
Reinders en Mackley wisselden een snelle blik.
‘Dat is jóuw mes, Boardham,’ zei de stuurman minzaam. ‘Ik heb je er zeker tien keer mee gezien.’
‘Ze trok het uit haar laars!’ hield Draper vol. ‘Werkelijk, kapitein, dat zijn valse aanklachten.’
‘Als u mij aanklaagt,’ dreigde Boardham, ‘zal ik háár bij de autoriteiten aangeven zodra we aan land gaan. Wegens moord.’
Reinders voelde Grace verstijven en hield zijn arm stevig om haar middel.
‘Ze gooien haar meteen in de gevangenis,’ zei Boardham smalend. ‘Of ze sturen haar terug om opgehangen te worden.’
‘Krankzinnigen sluiten ze ook op. Neem hem mee, meneer Mackley.’
De stuurman greep Boardham bij zijn goede arm.
‘Ik meen het, kapitein.’ De hofmeester rukte zijn arm weg. ‘Ik heb alles gehoord. In uw hut. U bent medeplichtig.’
Grace was nu helder – pijnlijk helder, omdat ze wist dat Mary Kate en Liam luisterden – en ging weer op haar eigen benen staan.
‘Wat?’ Draper kneep zijn ogen samen. ‘Is dat waar, kapitein? Dus u wist dat deze vrouw gezocht wordt wegens moord? En nu heeft ze bijna weer een moord gepleegd!’
Reinders kon vanuit zijn ooghoek Liams gezicht zien. ‘Boardham is een leugenaar en een bedrieger; zijn woord betekent niets aan boord van mijn schip.’
‘Kennelijk niet, maar dat zou aan land wel eens anders kunnen zijn, en ik ben van plan deze zaak met de juiste autoriteiten op te nemen.’
‘Doe dat,’ zei Reinders effen. ‘Ha, meneer Dean. Alles goed met die jonge vrouw?’
‘Ja, meneer.’ Dean sloeg zijn enorme armen over elkaar en bekeek de hofmeester vol afkeer. ‘Ze zeggen dat onze meneer Boardham hier beneden goeie zaken deed, en dat de brave dokter –’
‘Ik had hier niets mee te maken!’ Draper stak afwerend zijn handen omhoog.
Dean knikte. ‘Te dronken, denk ik. Boardham deed wat hij wilde.’
‘Breng hem naar de scheepsgevangenis,’ beval Reinders.
Mackley en Dean grepen de hofmeester elk bij een arm en sleepten hem naar de trap.
‘En jij,’ Reinders wendde zich tot Draper, ‘haal je spullen bij elkaar. Ga daarna naar beneden en hecht die wond. Mackley komt je wel halen.’
‘Zeg,’ sputterde Draper tegen.
‘Jij bent niet in een positie om iets te zeggen. Schiet op.’ Hij wendde zich tot Grace. ‘Kunt u lopen?’ vroeg hij zachtjes. ‘Bent u gewond?’
‘Nee, kapitein.’ Haar stem was beverig. ‘Ik kan wel lopen.’
‘Mooi. Volg mij dan maar.’ Ze zag er vreselijk uit, dacht hij. ‘Liam.’ Hij legde zijn hand op de schouder van de jongen. ‘Flink van je, dat je hulp ging halen. Ik ben trots op je, zoon.’
Liam glimlachte zwakjes.
‘Breng jij het kleine meisje maar naar bed. Tot morgen.’ Hij knielde voor Mary Kate neer. ‘Ik moet met je moeder praten, maar ik zal haar niet lang ophouden,’ beloofde hij. ‘Ze heeft iets heel dappers gedaan vannacht. Het spijt me dat je bang was.’
Mary Kate knikte, rende naar Grace toe en begroef haar gezicht in haar moeders rokken. Grace verborg haar bebloede hand achter haar rug en streelde Mary Kates haar met de andere hand.
‘Ga maar met Liam mee, agra,’ mompelde ze. ‘Het is nou voorbij en ik kom snel terug.’
Ze kuste beide kinderen en volgde de kapitein de trap op en het dek over. Ze stopte even om de heldere, glinsterende sterrenhemel in zich op te nemen en de frisse lucht in te ademen voordat ze zijn hut inging.
‘Ga zitten.’ Hij gaf haar een glas cognac. ‘Drink dit op. Ik neem er ook minstens één, dat weet ik wel.’
Ze dronk en voelde zich kalmer worden; ze keken elkaar aan in het gedempte lamplicht van de hut.
‘Wat gebeurt er nu?’ vroeg ze. ‘Nu ik er zo’n puinhoop van gemaakt heb?’
Hij lachte kort. ‘Ach, waarschijnlijk hebt u juffrouw Murphy de geboorte van een ongewenst kind bespaard, over negen maanden.’
‘Hij moet aan de deur hebben staan luisteren.’ Grace schudde haar hoofd. ‘Nu weten ze het allemaal. En de dokter. Ik ben bang voor de kinderen.’ Haar ogen schoten vol tranen.
Reinders zette zijn glas neer. ‘Ik zal Boardham gevangen houden tot we aan land gaan en u veilig en wel vertrokken bent. Ik moet degenen die nog ziek zijn naar het marinehospitaal brengen, maar ik zal voorwenden dat ik dat niet weet, de gezonde passagiers eerst uitladen en dan terugvaren naar Staten Island.’
‘Zullen ze niet met de dokter praten?’
‘Ik denk dat hij het dan te druk zal hebben.’ Hij grijnsde laconiek. ‘Met een operatie of zo. Misschien stuur ik hem wel terug naar Boardham en vergeet ik dat hij daar zit. Zijn familie kan wel van boord gaan – een medisch noodgeval, dat begrijpen ze vast wel.’
Ze knikte dankbaar. ‘Dank u wel, kapitein. Ik bezorg u een heleboel moeite.’
Dat wuifde hij weg. ‘Komt uw broer u op de kade tegemoet?’
‘Dat weet ik niet,’ bekende ze. ‘Hij denkt dat we op een ander schip reizen, vanaf Cork, maar ik vind hem wel. Hij woont boven de bar van Sterke Dugan Ogue.’
‘De bokser?’ Reinders’ wenkbrauwen gingen omhoog van verbazing.
‘Ik ken hem zelf niet,’ gaf ze toe, ‘maar hij is voor de Ierse zaak, en Sean is daar al sinds zijn aankomst.’
‘Als u problemen krijgt, ga dan naar de Irish Emigrant Society. Zij hebben een goede reputatie wat betreft het helpen van hun eigen mensen.’ De kapitein leunde, iets minder gespannen, achterover in zijn stoel. ‘Ik zal in elk geval blij zijn als u in de drukte van de stad opgeslokt wordt.’
‘Komen er problemen dan?’
Reinders haalde zijn schouders op. ‘Ik zal Boardham een pak slaag laten geven en hem overboord laten gooien. De dokter moet toekijken en dan zal ik dreigen dat ik hetzelfde met hem zal doen. Dat zal hun allebei de mond moeten snoeren tot ik mijn aanklachten tegen hen ingediend heb. Voordat ik de stad weer verlaat, wil ik die twee in opspraak brengen.’
‘Moet u zo snel weer op reis?’
‘Een korte reis maar,’ zei hij nonchalant. ‘Iets belangrijks dat ik al een tijd moet doen. Maar daarna denk ik dat ik maar eens een tochtje naar het noorden moest maken.’ Reinders glimlachte. ‘Hoog tijd dat ik dat doe, vindt u niet, mevrouw Donnelly?’
‘Aye, kapitein, dat vind ik zeker.’
Ze keken elkaar lange tijd aan.
‘Mevrouw Donnelly.’ Reinders leunde weer naar voren en aarzelde even voordat hij verder sprak. ‘Ik wil dat u weet dat ik niet iemand ben die veel waarde hecht aan de achting van anderen – vooral niet van idioten die in hogere kringen verkeren – maar ik merk dat uw achting, uw mening heel belangrijk voor me is.’
Ze keek hem verbaasd aan. ‘Weet u nog, kapitein, wat ik de allereerste dag tegen u zei – toen u vroeg of ik van boord wilde gaan?’
Hij dacht een ogenblik na. ‘U zei dat ik de reputatie heb dat ik schepen naar de haven breng, ondanks lelijke stormen.’
‘En wat nog meer?’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat God gezegd had dat u uw leven in mijn handen moest leggen.’
‘Nou dan, kapitein, als God zo’n achting voor u heeft, kan ik toch niet anders?’ Ze glimlachte vriendelijk. ‘Had Hij gelijk, denkt u, dat Hij mijn leven in uw handen legde?’
Reinders overdacht dit onder haar standvastige blik, in het licht van haar geloof en alles wat ze doorgemaakt had. Over een dag zouden ze aankomen in Manhattan, in het jaar 1848, in een land waarover James Knox Polk regeerde als elfde president van de Verenigde Staten. Al deze passagiers – allen behalve de vijfenzestig die gestorven waren – zouden onderdak en een baan zoeken, met moeite een bestaan opbouwen, gezinnen stichten; langzaam maar zeker zou het verhaal van hun reis naar het nieuwe land veranderen in een verhaal van triomf en dan zouden de beproevingen vergeten zijn. Dat hoopte hij met heel zijn hart.
‘Ja, mevrouw Donnelly,’ zei hij uiteindelijk. ‘Hij had gelijk.’
Ze hoorde de roep ‘Land!’ midden in de nacht niet, maar toen ze ’s morgens aan dek ging, lag daar de kust in volle glorie, met al haar grote schepen en nog grotere gebouwen, lawaai en drukte, wolken donker kolengruis en wolken witte stoom. En op de voorplecht, op de plaats die hij vanaf de eerste dag opgeëist had, zat de verweerde oude man; zijn gezicht straalde van vreugde.
‘Dat is Amerika, dus?’ Ze legde haar hand zachtjes op zijn arm.
‘Aye, dat is het! ’ Hij keerde zich om en omhelsde haar heftig. ‘We hebben het gehaald, meiske! De hele weg over de bittere zee naar het land van de vrijheid!’
Hij joelde vrolijk en danste een jig; zij lachte toen ze dat zag. Ze gaf hem een zoen op de goede afloop; toen ging ze naar beneden om afscheid te nemen van degenen die ze had leren kennen: de violisten en fluitisten, de vrijgezellen, de echtparen en de gezinnen, oude lieden en jonge rondrennende kinderen. Liam en Mary Kate dansten om haar heen van enthousiasme en eindelijk gingen ze aan dek om daar te blijven tot het schip zijn plek vond aan de lange kades van South Street, Manhattan, Amerika.
De loopplank ging uit en de passagiers gingen in de rij staan om aan wal te gaan; ze luisterden naar de instructies over het eerst passeren van het gebouw van de medische inspectie. Toen Grace, Mary Kate en Liam halverwege de rij waren, verscheen de kapitein met een schoon jasje en geborstelde pet; hij nam Grace bij de arm en trok haar terzijde.
‘Ga nu meteen van boord,’ zei hij zachtjes. ‘Met de passagiers eerste klasse. Ik zal u daar zelf heen brengen.’
‘Mijn kist.’ Grace keek zoekend om zich heen.
‘Hier.’ Hij knikte in de richting van meneer Dean, die de kist op zijn schouder gehesen had en klaarstond om hen te volgen.
Hij leidde haar naar het begin van de rij en droeg haar over aan Mackley, die haar naam van de lijst oplas en wegstreepte.
‘Mevrouw Gracelin Donnelly,’ las de stuurman met een grote grijns op zijn knappe gezicht. ‘Mary Kathleen, dochter. Liam Kelley, neef.’
‘Aye.’ Grace wierp een heimelijke blik op de kapitein.
‘Welkom in Amerika, mevrouw Donnelly.’ Mackley tikte aan zijn pet en deed een stap achteruit om haar te laten passeren.
‘Kapitein, ik…’
Reinders stak zijn hand uit. ‘Mevrouw Donnelly, ik wens u het beste. En jou ook, juffertje.’ Hij boog zich voorover om Mary Kathleen aan te kijken. ‘Je hebt bewezen bijzonder zeewaardig te zijn. Evenals jij, jongeheer Kelley.’
‘O, kapitein.’ Liam ging rechtop staan en salueerde perfect. ‘Ik ben dol op de Eliza J, kapitein!’
‘Dan zul je terug moeten komen als je groter bent en moeten leren hoe je haar zelf kunt laten varen. Dat is een bevel.’
`‘O, mag ik?’ fluisterde hij.
‘Ik zal een plek voor je vrijhouden,’ beloofde Reinders. ‘Nu moet je van boord. Je houdt de rij op.’
Grace keek de kapitein over het hoofd van de jongen heen aan en zij sloten een woordeloze overeenkomst.
‘Kom ons opzoeken,’ zei ze zachtjes en stak haar hand uit.
‘Dat zal ik doen,’ zei hij, terwijl hij haar hand stevig vasthield. ‘Ik zal u alles over mijn moeder vertellen.’
Haar ogen straalden en toen lachte ze, liet zijn hand los en begon de houten loopplank af te lopen met haar hand aan het touw. De kinderen liepen achter haar aan: Mary Kate hield zich vast aan Graces rok en Liam hield zijn hand op Mary Kates schouder. Toen ze de kade bereikt hadden, draaiden ze zich om en zwaaiden naar de kapitein, die zijn pet afnam en tegen zijn hart hield. Veel geluk, mevrouw Donnelly, dacht hij.
‘Veel geluk, kapitein!’ riep zij en stapte een nieuwe wereld bin-nen.
Grace hield haar adem in toen ze door de immigratiepost liepen en er aan de andere kant weer uit kwamen in de krioelende verwarring van de haven. Ze herkende de runners met hun groene halsdoeken meteen en sloeg hen van zich af voordat ze een woord konden zeggen. Ze zag een Ier met een bolhoed en groen vest, maar weerstond de drang om hem te benaderen; daar was ze dankbaar voor toen ze zag dat hij met professionele objectiviteit de menigte bekeek, een simpele, uitgeputte familie uitzocht en hen met de uitbundigheid van een lang verloren oom begroette voordat hij hen wegvoerde. Hij was hun oom niet: binnen tien minuten keerde hij terug om een ander geteisterd en verward slachtoffer uit te zoeken.
Het was hetzelfde als in Liverpool. Ze onderdrukte haar teleurstelling; ze had gehoopt dat het in Amerika beter zou zijn, maar misschien was dit niet echt Amerika – misschien lag Amerika verder landinwaarts, voorbij de haven. Ze snoof de lucht op, maar die was hetzelfde als overal: zout water, kolengruis, gebraden vlees, paardenmest. Ze wierp een blik om zich heen, maar de mensen waren ook niet anders; misschien spraken ze een andere taal, maar de gezichten waren net zo verbijsterd en de kinderen waren net zo haveloos als de gezichten en de kinderen die zij eerder gezien had. De gebouwen langs de kade waren nieuwer en zagen er moderner uit, maar hun bestemming was hetzelfde als die van elk ander gebouw op elke andere kade. Alleen het geluid was anders, nu ze goed luisterde: het Engels klonk scherper en opgewekter, de ruwe taal was onbekend maar aanmatigend – gecombineerd met knipoogjes, knikjes en het aantikken van de pet – de spraak en manieren van brutale optimisten. Amerikanen. Ze werd er aan alle kanten door omringd.
‘Blijf nou dicht bij me,’ vermaande ze de kinderen. ‘Ga boven op die kist zitten en verroer je niet; ik moet nadenken over wat we moeten doen.’
Ze gaf niet toe aan het gevoel van volledige uitputting, maar dwong zichzelf stil te staan en eens goed om zich heen te kijken. Ze bevonden zich op een onmetelijke binnenplaats; nauwe straatjes leidden van de waterkant naar de hoofdwegen erachter. Er stonden veel grote gebouwen en een aantal huurkazernes; ze zag bordjes dat er kamers te huur waren, maar wist dat die duur en smerig zouden zijn. Ze had medelijden met de vermoeide groepjes mensen die zich een weg baanden naar de eerste de beste geopende deur.
De kist was zwaar – ze had alles uit de kist van Alice ook ingepakt – en bovendien droeg ze in iedere hand een reistas. De kunst was nu de kist, de tassen, de kinderen en zichzelf in een rijtuig te krijgen; maar de rijtuigen reden op de hoofdweg en dat was te ver. Ze wilde liever niemand om hulp vragen, want nu zag iedereen er buitenlands uit, terwijl al die mensen een paar tellen geleden nog zo vertrouwd schenen. Ze had het gevoel dat ze uit haar lichaam trad, dat ze zichzelf bekeek, iedereen bekeek; ze schudde energiek haar hoofd. Het vroor en sneeuwvlokken daalden neer op haar hoofd en schouders. Haar tanden klapperden; ze beet op haar lip en zond een stil gebed op tot God.
‘Gracelin!’
Ze draaide zich om en daar was Sean, haar geliefde broer! Hij kwam, zo snel als zijn handicap hem toestond, met uitgestrekte armen over het plein aanrennen.
‘Grace! Mijn hemel, het is Grace!’ Hij trok haar in een stevige omhelzing, bedekte haar gezicht met kussen, hield haar van zich af om haar aanblik in te drinken en omhelsde haar weer, keer op keer, lachend alsof hij zijn ogen niet geloofde.
‘Sean,’ was alles wat ze kon uitbrengen. Ze fluisterde het in de kraag van zijn jas; zijn geur, zijn warmte en heel zijn solide aanwezigheid overweldigden haar plotseling. Hij was hier. Ze klampte zich stevig aan hem vast en begon te huilen.
‘Ach, meisje-lief,’ mompelde hij en veegde haar tranen af met zijn vingertoppen. ‘Nou ben je veilig. Je hebt het gehaald. Goddank, je bent er.’ Hij keek over haar schouder en speurde de menigte af.
‘Hij is niet…’ Ze stopte. ‘Hij is dood.’
Sean keek haar weer in de ogen met een uitdrukking van oneindige droefenis. ‘Ik weet het. William schreef het. Ik hoopte dat hij het mis had, dat is alles.’
Ze schudde haar hoofd en hij hield haar vast.
‘Laten we jou nou eerst eens thuis krijgen,’ zei hij vriendelijk. ‘Daarna praten we nog wel.’
Ze knikte, niet tot spreken in staat; de tranen verblindden haar en stroomden over haar wangen. Hij veegde ze weg en tuurde toen naar de twee kinderen die achter haar op de kist zaten.
‘En wie heb je nou meegebracht?’ Hij deed alsof hij verbijsterd was. ‘Dat is toch zeker niet onze Mary Kathleen, want dat was zo’n klein ding en dit is een prachtige reuzin! Wat heb je met haar gedaan, brutaal schepsel? Je weet toch dat ik alleen van háár hou?’
Mary Kate trok snel haar hoofd in. ‘Ik bén haar,’ zei ze verlegen en gooide toen opeens haar armpjes in de lucht.
Hij tilde haar op en begroef zijn gezicht in haar nek. ‘Ach, kleintje,’ fluisterde hij in haar oor. ‘Ik wist al dat jij haar was, en ik ben zo blij dat ik je weer zie! Ik heb je gemist, Mary Kate. Je bent net zo mooi als je moeder.’
Liam zat zwijgend, met half neergeslagen ogen, hen alledrie te bekijken en met zijn hiel tegen de kist te schoppen.
‘Dit is Liam Kelley,’ vertelde Grace haar broer. ‘Zijn moeder en zusje zijn aan boord gestorven. Hij komt bij ons wonen tot we zijn vader vinden. Is dat goed, Sean? Heb je ruimte voor ons allemaal?’
Sean zette Mary Kate neer en stak zijn goede hand uit naar de jongen. ‘Welkom in Amerika, Liam; beroerd, dat je zo’n vreselijke tegenslag gehad hebt. Het zal me een genoegen zijn je erbij te hebben, want anders zou ik als man in de minderheid zijn en je weet hoe lastig dat is.’
Liam glimlachte ondanks zichzelf.
‘Nou, is dat jouw kist?’ vroeg Sean. ‘Of hou je hem warm voor iemand met een grotere erfenis?’
De jongen lachte. ‘Hij is van ons,’ zei hij terwijl hij eraf sprong. ‘De tassen ook. Ik draag de tassen wel.’
‘Nou, ik help je wel,’ bood Sean aan. ‘Maar eerst zal ik eens voor een rijtuig zorgen. De koetsier kan de kist ophalen. Kom jij met me mee voor het echte mannenwerk?’
Liam knikte verlegen.
Sean kuste zijn zus nog een keer. ‘Ik durf je eigenlijk niet uit het oog te verliezen, maar ik ben zo terug.’
Ze deed haar mond open om te antwoorden, maar haar stem haperde; opnieuw schoten de tranen in haar ogen en begon haar mond te trillen.
‘Ik weet het.’ Hij legde zijn hand tegen haar wang. ‘Hou vol.’
Ze keken hem en Liam na; toen ging Grace naast Mary Kate op de kist zitten en sloeg haar arm om het kind heen.
‘We hebben het gehaald,’ zei ze, terwijl ze haar ogen afveegde en tot rust probeerde te komen.
‘Aye,’ antwoordde Mary Kate kalmpjes. ‘Dat had God al gezegd.’
Grace trok haar dochter dicht tegen zich aan en hield haar vast terwijl de sneeuw om hen beiden heen wervelde, de klantenlokkers in de kraampjes en de runners het uitriepen, zeelui zich langs hen heen haastten, schip na schip zijn vooronder vol menselijke lading loste en immigranten van boord strompelden, de grond kusten en in tranen uitbarstten.